Bureau Discriminatiezaken Kennemerland hecht – net als de landelijke vereniging Art.1 waar wij lid van zijn – veel belang aan het eerste artikel van de grondwet. Artikel 1 vormt namelijk een noodzakelijke basis voor onze pluriforme samenleving.
Waar gaat artikel 1 eigenlijk over?
Artikel 1 van de Grondwet gaat over gelijke behandeling en over het verbod op discriminatie. “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.” De grondrechten die in de grondwet zijn opgenomen, hebben in principe betrekking op de verhouding tussen overheid en burgers, maar gelden ook als norm voor de relaties tussen burgers onderling. Artikel 1 van de Grondwet biedt een belangrijke basis voor de bestrijding van discriminatie in Nederland en daarmee voor het bevorderen van gelijke behandeling voor iedereen. Het artikel is nader uitgewerkt in het strafrecht en in de wetten over gelijke behandeling.
Wat houdt het gelijkheidsbeginsel in en hoe werkt het?
Het gelijkheidsprincipe houdt in dat mensen in gelijke gevallen, gelijk behandeld dienen te worden. Soms wordt dit principe verkeerd geïnterpreteerd en gaat men ervan uit dat het wetsartikel voorschrijft dat we iedereen altijd hetzelfde moeten behandelen. Dit wordt niet bedoeld met artikel 1. Het artikel doelt erop dat we iemand anders niet mogen buitensluiten of benadelen vanwege persoonseigenschappen die er niet toe doen. Het gaat hierbij om kenmerken die onveranderbaar zijn, zoals iemands ras of geslacht. Ook gaat het om kenmerken die eigen zijn aan een persoon, zoals iemands politieke gezindheid of geloofsovertuiging. We mogen elkaar niet anders behandelen louter en alleen op basis van dergelijke groepskenmerken. Zo is het niet toegestaan dat een school bij de toelating andere eisen stelt aan meisjes dan aan jongens. Wanneer openlijk naar dergelijke kenmerken wordt verwezen, spreken we van ‘direct onderscheid’. Direct of openlijk onderscheid is op enkele uitzonderingen na altijd verboden.
Uitzonderingen bestaan dus wel. Zo is het toekennen van zwangerschapsverlof voorbehouden aan vrouwen en mag een filmregisseur bij zijn zoektocht voor de rol van Nelson Mandela de voorkeur hebben voor een donkere acteur. Maar over het algemeen mogen werkgevers bij de selectie van nieuw personeel niet bij voorbaat iemand uitsluiten vanwege groepskenmerken. Het afwijzen van sollicitanten, alleen op hun buitenlandse achternaam is bijvoorbeeld verboden. Iedere sollicitant moet in beginsel evenveel kans op de baan hebben als ieder ander met dezelfde kwalificaties. Het mag voor het krijgen van de baan dus geen rol spelen of je moslim bent of niet, of dat je hetero- of homoseksueel bent of dat je ouder dan 45 jaar bent.
De wetten over gelijke behandeling verbieden naast het maken van openlijk of direct onderscheid ook het maken van verborgen of indirect onderscheid op de verschillende gronden. Indirect onderscheid betekent dat dat algemeen opgestelde regels of op het oog neutrale voorwaarden een discriminerende uitwerking kunnen hebben waardoor bepaalde groepen buitengesloten worden. Of er sprake is van indirecte discriminatie moet dan per geval bekeken worden.
Wanneer zijn gevallen nu gelijk of wanneer ongelijk?
Of gevallen wel of niet vergelijkbaar zijn, wordt bepaald op basis van de aspecten die relevant zijn voor die situatie. In de selectie voor een baan mag bijvoorbeeld meegewogen worden of je een specifiek diploma gehaald hebt of dat je meerdere talen spreekt. Of de eisen die men stelt aan de kandidaten altijd relevant en terecht zijn, verschilt per baan. Zo kan van een nieuwslezer gevraagd worden dat hij de Nederlandse taal vloeiend spreekt, maar is een dergelijke hoge taaleis voor productiewerk niet terecht. Wanneer een werkgever of een aanbieder van diensten terechte of gegronde redenen heeft voor dit indirecte onderscheid is er geen sprake van discriminatie. Het vaststellen of de criteria op basis waarvan men onderscheid maakt terecht zijn, is vaak ingewikkeld. De Commissie Gelijke Behandeling is in Nederland in het leven geroepen om te oordelen of er in juridische zin sprake is van ongelijke behandeling of niet.
Waarom hebben we het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod in Nederland?
In Nederland bestaan al eeuwenlang verschillende levensovertuigingen en (godsdienstige) stromingen naast elkaar. In het verleden leidden deze verschillen al tot uitsluiting en botsingen tussen groepen: een katholiek kon soms geen werk krijgen bij een protestante baas, en andersom. Maatschappelijke ontwikkelingen zoals emancipatie en individualisering hebben ervoor gezorgd dat mensen in Nederland vrij zijn om hun eigen levensstijl te bepalen. De staat of de kerk mag zich in Nederland niet zomaar dwingend bemoeien met keuzes van burgers. Vanwege deze verworven vrijheden, zoals vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting, kunnen burgers hun eigen waarden uitdragen en ontwikkelen. Dit is essentieel voor het vormen van de eigen identiteit en het is van groot belang voor het functioneren van onze democratische samenleving. Onvermijdelijk leidt het bestaan van verschillende groepen mensen met ieder hun eigen levensovertuigingen en waardesystemen tot maatschappelijke discussies. Naast de meningsverschillen, kunnen hierbij ook angst voor het onbekende en voor het anders zijn een rol spelen. Als we goed met elkaar willen samenleven en samenwerken, zijn gezamenlijke afspraken over regels en gedrag dus noodzakelijk. Deze afspraken liggen ten grondslag aan de democratische rechtsstaat die bepaalt wat onze rechten en plichten zijn en die tegelijkertijd alle burgers in Nederland beschermt. Juist omdat samenleven met verschillende mensen tot meningsverschillen kan leiden, moeten we in een pluriforme samenleving in de gaten houden dat iedereen in beginsel gelijke rechten heeft en niet buitengesloten wordt.
Mag je nog wel voor je mening uitkomen in Nederland?
Het verbod op discriminatie wordt vaak verward met het niet mogen uiten van je mening of het niets meer mogen zeggen tegen of over anderen. Vrijheid van meningsuiting en het discriminatieverbod moeten niet gezien worden als normen die tegenover elkaar staan, ze bestaan juist in een samenspel met elkaar. De grondwet kent dan ook geen rangorde tussen de grondrechten. De Nederlandse wetgeving laat bijzonder veel ruimte voor het uiten van je mening. De dialoog aangaan is noodzakelijk in een democratie. Zo kun je je eigen stem laten horen en medeburgers in Nederland over het algemeen aanspreken op hun gedrag. Hoezeer het ook essentieel is dat we onze mening kunnen uiten, onbeperkt is de vrijheid van meningsuiting niet. Artikel 7 van de Grondwet geeft dat ook aan: “Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.” Dat wil zeggen dat als grondrechten botsen, in de specifieke situatie gekeken moet worden of het ene belang zwaarder weegt dan het ander. De grens ligt bij het wettelijke verbod op het beledigen van iemand vanwege groepskenmerken en het aanzetten tot haat of discriminatie van groepen wegens hun ras, godsdienst, seksuele gerichtheid, handicap of andere kenmerken. Het aanwijzen van een groep in de samenleving die benadeeld en buitengesloten wordt is onwenselijk, omdat het de menselijke waardigheid aantast die juist dankzij onze democratische rechtsstaat wordt beschermd. Het is belangrijk dat je niet bang hoeft te zijn dat je minder rechten hebt dan anderen, alleen omdat je deel uitmaakt van een bepaalde groep. Zo is het bijvoorbeeld niet aanvaardbaar dat je geen hypotheek zou kunnen krijgen omdat je het christelijke geloof aanhangt of dat je een restaurant niet zou mogen betreden omdat je lid bent van de VVD.
Kunnen we zonder artikel 1?
Het gelijkheidsbeginsel is onontbeerlijk voor het vreedzaam met en naast elkaar leven, wonen en werken. Artikel 1 van de Nederlandse Grondwet gaat niet alleen over het waarborgen van de rechten van minderheidsgroepen, maar het gaat er juist over dat iedere burger in Nederland beschermd wordt tegen discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook. Alleen dan kan een samenleving zich vormen tot een sterk en evenwichtig geheel. Artikel 1 is er voor iedereen. Het is een artikel om trots op te zijn. Het vormt de basis van onze maatschappij.