Verschillende mensen en organisaties hebben aangifte gedaan tegen de heer Wilders vanwege uitlatingen die hij gedaan heeft in een column in de Volkskrant van 8 augustus 2007 en tegen de film “Fitna”. Onder de aangevers waren ook enkele collega anti discriminatie bureau’s, namelijk die uit Rotterdam en Flevoland en het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI).
Ook strafrechtadvocaat Spong heeft met een aantal rechtenstudenten aangifte gedaan.
Het BD heeft geen aangifte gedaan, omdat wij van mening waren en zijn dat vrijheid van meningsuiting een grondrecht is en dat bepaalde personen uit hoofde van hun functie of rol zelfs een grotere vrijheid hebben. Een veroordeling achtten wij daarom niet waarschijnlijk. Ook wilden wij de heer Wilders niet nóg een podium bieden wanneer hij de rechtszaak zou winnen.
Het OM heeft zowel op de aangifte tegen de column als die tegen de film uitgebreid en gemotiveerd gereageerd. Bij de column is per uitlating onderzocht en getoetst of deze in strijd was met artikel 137c/d of e Wetboek van Strafrecht (de discriminatie artikelen) of artikel 147 Wetboek van Strafrecht (smalende godslastering).
Bij de film is elk fragment en de film als geheel beoordeeld op strafbaarheid op grond van artikel 137c of d Wetboek van Strafrecht.
Enkele overwegingen van het OM inzake de beoordeling van de uitlatingen in de column in de Volkskrant zijn:
de uitlatingen zijn niet beledigend over een groep mensen. Ze zijn als kwetsend ervaren, maar de uitlatingen betreffen de godsdienst en de Koran en bevatten geen negatieve conclusies ten aanzien van de groep mensen die die godsdienst belijden en het heilige boek dat daarbij hoort.
de context is van belang. De uitlatingen zijn gedaan in het kader van het maatschappelijk debat en dat kan het onnodig grievende karakter wegnemen. De politiek wordt beschouwd als de ultieme vorm van maatschappelijk debat.
Nu het OM heeft besloten om geen vervolging in te stellen, komt de zaak dus niet voor de rechter. Los van de overwegingen van het OM, vinden wij dat jammer omdat een rechter nu juist uitspraak zou kunnen doen over grenzen aan de vrijheid van meningsuiting. Met welke uitspraken overschrijdt iemand die ongeschreven en in de loop van de tijd veranderde grenzen? Zijn er überhaupt grenzen voor Tweede Kamerleden en (in andere gevallen) voor mensen die uit religieuze overtuiging uitspraken over anderen doen? Het veel aangehaalde voorbeeld is de veroordeling jaren geleden van Tweede Kamerlid Janmaat van de Centrum Democraten vanwege zijn negatieve uitspraken over de multiculturele samenleving. Tegenwoordig zou een dergelijke uitspraak nauwelijks meer stof doen opwaaien.
Het landelijk bureau van Art.1, de vereniging die discriminatie voorkomt en bestrijdt en waarvan Bureau Discriminatiezaken Kennemerland lid is, verwoordde het als volgt:
“Een uitspraak van de rechter schept de noodzakelijke duidelijkheid over hoe men in Nederland omgaat met de extra ruimte die er voor politici bestaat in het maatschappelijk debat. De onderbouwing van de beslissing van het Openbaar Ministerie om de aangiften niet aan de rechter voor te leggen, biedt onvoldoende duidelijkheid over de grenzen aan de vrijheid van meningsuiting. [..] Daarnaast vindt Art.1 dat de zeer negatieve uitlatingen van Wilders niet zomaar in de hitte van het debat zijn gedaan, maar een weloverwogen karakter hebben.”
Het BD ziet het ook als zijn taak om in de samenleving tolerantie en sociale cohesie te bevorderen. Negatieve en beschuldigende uitspraken over een bepaalde groep mensen of een bepaalde religie, gedaan door een politicus die het vrijwel alleen maar daar over heeft, dragen niet bij aan tolerantie of sociale cohesie. Moslimjongeren die zich op verschillende terreinen uitgesloten voelen, zoals in de horeca of bij het vinden van een stage, hebben last van de ontstane beeldvorming en voelen zich nog meer in een hoek gedrukt en uitgesloten. In het licht daarvan had een rechterlijke correctie een impuls kunnen geven aan het stoppen van de negatieve beeldvorming.
Wanneer iemand het niet eens is met een besluit van het OM om niet te vervolgen, is het mogelijk een ‘artikel 12’ procedure in te stellen. Artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering voorziet er in dat bij een Gerechtshof een klacht over de niet-vervolging ingediend kan worden. Het Gerechtshof kan het OM dan opdragen om alsnog vervolging in te stellen. Het ziet er naar uit dat een aantal aangevers over zal gaan tot het starten van een artikel 12 procedure.